Ik leerde dr. hist. Henry Joosen in september 1947 kennen bij mijn ‘blijde intrede’ in de 6de Latijnse, het huidige 1ste middelbaar, in het Koninklijk Atheneum Pitzemburg in Mechelen. Zijn lessen geschiedenis waren, in mijn kinderogen althans, openbaringen die me een wijde kijk op het verleden en het leven van onze voorouders gaven. Hier kreeg ik, als nauwelijks 12-jarige, de liefde voor dé geschiedenis ingelepeld. En ik slikte met grote lust. Toen ik 10 jaar later, in 1957, als jongste bediende in het Mechelse stadsarchief werd tewerkgesteld, was één van de eerste ‘lezers’ die ik er ontmoette Henry Joosen. Uiteraard werd ik een paar jaar later dan ook lid van onze Kring.
Laat mij twee anekdotes vertellen.
Zoals sommige oudere leden van onze Kring weten, is dhr. Joosen eerst op rijpere leeftijd met zijn Germaine getrouwd. Het moet in het begin van de zestiger jaren van vorige eeuw geweest zijn. Dhr. Joosen vertelde aan wijlen René De Roo, de toenmalige stadsarchivaris en uiteraard ook lid van de Kring, dat hij met zijn echtgenote op huwelijksreis vertrok naar Frankrijk.
Zo’n twee weken later verschijnt dhr. Joosen terug in het stadsarchief. En, ik zie het nog vóór mijn ogen, dhr. De Roo vraagt beleefdheidshalve “Hoe gaat het meneer Joosen? Een goede reis gehad?” En meneer Joosen, met een uitgestreken gezicht en een eerdere lijzige stem, antwoordt: “Ja, en ik heb veel bijgeleerd”.
Zowel dhr. De Roo als ikzelf dachten of begrepen iets anders dan wat dhr. Joosen bedoelde. We moesten beiden zeer snel in het grote archiefdepot een register gaan zoeken en kregen daar de slappe lach. Terloops gezegd, mevrouw Joosen, Germaine Van den Brande, en uiteraard ook lid van de Kring, was een zeer lieve dame en, voor zover ik kon nagaan, een trouwe en tedere echtgenote met wie dhr. Joosen ongetwijfeld zeer gelukkig was.
Toen ik, ook op rijpere leeftijd, naar de VUB trok om geschiedenis te studeren, was één der eerste examens die ik moest afleggen, bij prof. dr. J. Craeybeckx. De man was nieuwsgierig te weten waarom ik als 50-jarige nog per sé hogere studies aanving. Zo vroeg hij me o.m. waar ik vroeger school had gelopen. Toen ik vertelde dat ik uit het Koninklijk Atheneum Pitzemburg kwam, was zijn volgende vraag wie ik er als leraar geschiedenis had. Op mijn antwoord “De heer Joosen” zei prof. Craeybeckx: “Dan is het goed. Dan kent u geschiedenis”. En toen vertelde de geleerde professor dat er zoals dhr. Joosen nog nauwelijks leraars zijn. Over de ingestudeerde
stof werd met geen woord meer gerept en ik mocht gaan met 16 op 20.
Ik heb dit verhaal eigenlijk nooit aan mijn oude leermeester, dr. Henry Joosen, verteld.
Ik betreur het nog steeds dit niet te hebben gedaan toen het nog gekund had.
Marcel Kocken