Skip to Content

Een kring met traditie voor een stad met geschiedenis

DE KONINKLIJKE KRING VOOR OUDHEIDKUNDE, LETTEREN EN KUNST VAN MECHELEN, 125 JAAR JONG
Een kort historisch overzicht “van dit tot beter...”


Mechelen omstreeks 1885. Drie jongemannen, spoorwegbeambte Leopold van den Bergh, jurist en kandidaat-notaris Constant Vervloet en boekhandelaar Henry Cordemans verzamelden elk afzonderlijk oude boeken en snuisterijen, die vooral betrekking hadden op de geschiedenis van hun stad. Hun terrein was beperkt. Buiten enkele antiquairs bezochten zij ook de wekelijkse voddenmarkt. Ze ontmoetten elkaar en geraakten met elkaar bevriend, dankzij hun gemeenschappelijke interesse. Ze ontmoetten elkaar op vrijdagavonden in de herberg Le Globe op de Botermarkt waar ze hun nieuwste ontdekkingen bespraken.

Bij die gesprekken groeide de gedachte om een vereniging te stichten, die de Mechelaars meer belangstelling moest bijbrengen voor hun eigen – uiteraard roemvolle – geschiedenis, en hen bewust moest maken wat het betekende zich “een echte maeneblusscher” te mogen noemen! Zij gingen op bezoek bij de bekendste Mechelse oudheidkundigen en verzamelaars, maar die sloten zich niet aan bij het enthousiasme van de drie jongemannen. Toch lieten zij zich niet ontmoedigen en zochten steun bij hun leeftijdsgenoten en gelijkgestemden voor hun interesse in de geschiedenis en de kunsten van onze stad.

Met twaalf waren ze, toen zij op 24 maart 1886 in de herberg Le Globe onze Kring stichtten onder de benaming: Kunstminnende Kring onder de zinspreuk Van dit tot Beter. Hun namen waren naast de reeds vernoemde pioniers, de broers architect Alexandre en decoratieschilder en academieleraar Willem Aerts, Louis Cabuy, technisch tekenaar en academieleraar Hyacinthe Coninckx, de architecten Joseph Huyghebaert en Philippe van Boxmeer en tenslotte Emile en François van der Auwera en Charles van Haesendonck.

Enkele maanden later werd de benaming van de Kring gewijzigd in Oudheid- Letter- en Kunstkring van Mechelen, wat spoedig werd verfranst tot Cercle Archéologique et Artistique de Malines. Die Franse benaming zou lange tijd gangbaar blijven, wat niet verwonderlijk is, gezien de tijdsgeest en het burgerlijke karakter van het genootschap.

Om de drie weken werd er vergaderd, waarbij soms maar drie of vier leden aanwezig waren en waarbij al eens een collega-voordrachtgever gewoon niet opdaagde. Toch zetten enkele leden door. In april 1887 werd de eerste openbare voordacht georganiseerd. De gastspreker was de Brusselse stadsarchivaris Alphonse Wauters, die zoals de Mechelse Courant weergeeft “zijne talrijke aanhoorders gedurende eene uur en half in gemeenschap [had] gesteld met twee voorname schilders der Vlaamsche School”, waarvan één zelfs “een inboorling onzer stad”!

Vanaf de jaren 1890 groeide de Kring uit. Het ledenaantal steeg en het eerste jaarboek verscheen. In die jaren werden nog wel eens lezingen gegeven over het leven van insecten of de schoen doorheen de tijden, toch bezochten meer en meer leden het Mechelse stadsarchief, wat de originaliteit en de waarde van hun onderwerpen uiteraard ten goede kwam.

In juni 1902 werden voor het eerst lichtbeelden geprojecteerd. De atheneumleraar D’ Awans hield toen een lezing over Egypte en Oswald Magnus, zoon van de industrieel Edmond Magnus, toonde met zijn diaprojector eigen opnamen van Mechelen.

De leden van de Kring maakten ook excursies, in 1895 bijvoorbeeld naar het kasteel van Gaasbeek, maar vooral de historische gebouwen van onze stad en met name de Sint-Romboutskathedraal en haar toren werden vaak bezocht. In augustus 1897 organiseerde de Kring voor het eerst het jaarlijks congres van de Federatie der Oudheidkundige Kringen van België. Dat begon op zondagvoormiddag in het Gerechtshof, het voormalige Paleis van Margareta van Oostenrijk. De congresgangers stapten dan in stoet naar het stadhuis, terwijl de beiaard de Brabançonne speelde en overal vlaggen wapperden. Op het stadhuis werd het gezelschap ontvangen door burgemeester en schepen en grand uniforme. ’s Avonds werd een banket gehouden en op de vooravond van de laatste congresdag nam Mechelen op waardige wijze afscheid van zijn vele gasten met een openluchtconcert op de Grote Markt, gevolgd door een beiaardconcert door Jef Denyn, begeleid door een koor en thebaanse trompetten van het Tweede Artillerieregiment.

De leden van de Kring vonden voor hun vergaderingen en lezingen een onderkomen in een zaaltje in het Hof van Busleyden, later in het Stadsarchief, het huidige Schepenhuis. Er werd gepubliceerd, er werden voordrachten gehouden. De kring bleef zich bekommeren om het historisch en archeologisch patrimonium van onze stad.

Onze Kring overleefde de Eerste Wereldoorlog. In 1936 werd het 50-jarig bestaan luisterrijk gevierd. Tijdens de bezetting van 1940-'44 sloot de Kring niet aan bij de zogenaamde nieuwe orde. De toegang tot het Schepenhuis werd haar verboden. Na de Bevrijding kwam zeer vlug eerherstel en met de bereidwillige hulp van het stadsbestuur werden boeken en meubilair teruggebracht naar het stadsarchief.

Op 23 maart 1986 vierde de Kring haar 100-jarig bestaan, met een schitterende academische zitting in de raadzaal van het stadhuis. Onze ere-voorzitter Aloïs Jans hield de welkomstrede, François Wollebrants schetste de pioniersjaren van de Kring, Henry Joosen, onze toenmalige ere-voorzitter, belichtte de jongste geschiedenis van de Kring en burgemeester Jef Ramaekers sprak een slotwoord tot de talrijke leden en genodigden. De gedenkpenning voor deze eeuwfeestviering werd ontworpen door Frans Walravens, de toenmalige directeur van de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten.

De Kring verhuisde in de jaren ‘90 van de vorige eeuw met het stadsarchief mee naar het Hof van Habsburg en blijft er nauw mee verbonden. Nu nog staan de eikenhouten meubels van de Kring er: de hoge kast, een aantal stoelen en de lange tafel, waarrond het bestuur eertijds vergaderde. Ze bevinden zich in de leeszaal genealogie en worden nog steeds gebruikt. Daar vergadert maandelijks het bestuur en in de leeszaal op de derde verdieping worden gewoonlijk de lezingen gehouden. 

Wanneer we door de 125 jaar geschiedenis van de Kring draven en alle activiteiten overlopen aan lezingen, publicaties, organisaties van grote tentoonstellingen, colloquia, enz., is het duidelijk dat dit alles werd gedragen, uitgedragen en geschraagd door markante en prominente leden van onze Kring, allen met een groot hart voor onze stad.

Ik wil vijf onder hen kort schetsen: de kanunniken Guillaume van Caster en Jozef Laenen, dokter Georges van Doorslaer, Raymond van Aerde en Henry Joosen.

Guillaume van Caster werd na zijn studies aan het College Pitzemburg en aan het Mechels Seminarie in 1860 benoemd tot priester en tot kapelaan van Mgr. Victor Scheppers. Hij gaf les in de kantschool bij de Congregatie van de Zusters van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid (‘Loretten’) en zal zich van dan af steeds voor de kantkunst blijven interesseren. Wie zich vandaag wil verdiepen in de geschiedenis van o.a. de Mechelse kant, komt uit bij Guillaume van Caster. In 1870 werd hij leraar aan het Leuvense Koninklijk Atheneum en kreeg hij meer wetenschappelijke armslag. Vanaf omstreeks 1880 werd hij, zowel vanuit burgerlijke als kerkelijke zijde, benoemd tot lid van tal van commissies die alle met (kunst)geschiedenis, oude kunstambachten en monumenten te maken hadden. En dit tot in Londen toe! Als schatbewaarder (1883) van de kerkfabriek van Sint-Rombouts leidde hij actief de binnenrestauratie en het onderhoud van het meubilair. Van Caster was doordrongen van Mechelen en haar glorie en wee degene die zijn enthousiasme voor zijn stad niet deelde! Zo was hij een fel verdediger van de restauratie van de Lakenhalle (en Belfort) en een fervent aanhanger van de ‘gotiserende’ opvatting inzake de Tentoonstelling van 1864, Dat bracht hem geregeld in botsing met de stadsarchitect, die hij zijn spot niet spaarde. In 1890 sloot hij zich aan bij onze Kring. In 1897 werd hij een eerste maal voorzitter van de Kring en vanaf 1902 bleef hij die functie uitoefenen tot aan zijn overlijden. Onder zijn talrijke publicaties zijn er twee die speciale aandacht verdienen, namelijk zijn geschiedenis van de straten in onze stad en “het echte plan van Sint-Rombouts”. Hij ijverde vurig voor het plaatsen van de nog ontbrekende spits op de toren. Tijdens Wereldoorlog I werd onze stad zwaar beschadigd, wat voor deze flamboyante oude priester hard aankwam. Op 7 mei 1918, in zijn 81ste levensjaar, sloot hij voorgoed de ogen.

 

Jozef Laenen werd doctor in de letteren, wijsbegeerte en geschiedenis. Hij behaalde een reisbeurs, wat hem toeliet twee jaar op studiereis door Europa te trekken. In 1902 benoemde Kardinaal Goossens hem tot hulparchivaris en in 1906 tot archivaris van het Aartsbisschoppelijk Archief. Kanunnik Laenen bepleitte meer ruimte voor dit archief en bekwam hiervoor het Refugium van Sint-Truiden (aan het “Groen Waterke”). Ook richtte hij er het Diocesaan Museum in, een uitvloeisel van zijn verzamelwoede. In 1906 stuurde de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis hem naar Wenen en Innsbruck om te inventariseren wat dienstig was voor de geschiedenis van ons land, meer bepaald m.b.t. de Bourgondische periode. Twintig jaar lang bestudeerde hij in opdracht van Kardinaal Goossens de monografieën ingestuurd door de parochiepriesters van het aartsbisdom. Jozef Laenen distilleerde daaruit zijn standaardwerk: « Inleiding tot de geschiedenis van de Mechelse parochies. Zeer bekend is zijn “Geschiedenis van Mechelen tot op het einde der Middeleeuwen”. Kanunnik Laenen was een echte Antwerpenaar, die nochtans gecharmeerd werd door de historische pracht van Mechelen. In lezingen en publicaties hekelde hij vaak het vandalisme dat de oude stad bleef teisteren. In 1903 werd hij lid van onze Kring waaraan hij van bij de aanvang intensief meewerkte door het geven van lezingen en het schrijven van boeiende artikelen. Na ‘14-‘18 werd hij voorzitter van ons genootschap. Zijn prestige straalde af op de Kring en hij zorgde voor een hoog wetenschappelijk peil van lezingen en Handelingen.

 

Georges van Doorslaer was geneesheer van beroep, hij was o.a. de stichter en voorzitter van de Mechelse afdeling van het Belgische Rode Kruis en directeur van de toenmalige verpleegstersschool Sint-Elisabeth, waar hij ook les gaf. Hij was geboeid door oude muziek en geschiedenis. In 1894 stichtte hij binnen de Katholieke Werkmanskring een zangvereniging, die hij naar Cypriaan de Rore noemde en waarvan hij koorleider werd. Zijn belangstelling voor muziek leidde hem naar de studie van de ontwikkeling van de beiaard. Hij ontdekte hierdoor de geschiedenis van de klokkengieterij, van de klokkengieters en meteen ook deze van de ganse metaalnijverheid als kunstambacht in Mechelen. Het bracht hem tot de studie van de Mechelse goud- en zilversmeden. Samen met zijn schoonbroer Hyacinthe Conincx, een medestichter van de Kring en decennialang de secretaris ervan, was dr. Georges van Doorslaer de spil van de organisatie van de tentoonstelling in 1911 van de Mechelse kunstambachten in de academie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verbleef hij in Engeland waar hij zijn publicatie voorbereidde over Philippus de Monte. Hij deed opzoekingen in het British Museum en in het Victoria and Albert Museum, waardoor hij vanaf 1919 zevenenveertig bijdragen kon samenstellen voor de Biographie Nationale, voornamelijk over Mechelse figuren. Dat jaar werd hij voorzitter van de Kring en bleef dit tot in 1926. Hij was één van de medestichters van de Beiaardschool, was penningmeester en bleef in de beheerraad als erelid. Dr. Georges van Doorslaer werkte mee aan de inrichting van het museum in het Hof van Busleyden. Hij was briefwisselend lid van de Koninklijke commissie voor monumenten en landschappen. Zijn laatste levensdagen wijdde hij aan een uitgebreid werk over altaartafels. Dr. Georges van Doorslaer overleed in zijn 77ste levensjaar op 14 januari 1940. Hij liet talrijke publicaties na over geneeskunde, kunstambachten, beiaarden, muziek-geschiedenis, beeldende kunsten en allerlei bijzonderheden over Mechelen zoals het kunstpatrimonium van enkele kerken en over goudleer.

 

Raymond van Aerde werd lid van onze Kring in 1906 en werd kort daarop bestuurslid als bibliothecaris-archivaris. Van Aerde was geboeid door muziek. Hij ploos de stadsrekeningen op het archief uit van 1311 tot 1790 op zoek naar gegevens over de stadsspeellieden en andere muzikanten, wat leidde tot een diepgaande publicatie. Hij werd adjunct-secretaris van de Kring en organiseerde mee het XXIIe Congres van het Oudheid- en Geschiedkundig Verbond van België. Van Aerde specialiseerde zich in de muziekgeschiedenis. Hij werd benoemd tot lid van de beheerraad en bibliothecaris van de stedelijke Muziekacademie. Bij de hervorming in 1921 van de muziekacademie tot muziekconservatorium, werd hij studieprefect, bibliothecaris en leraar in de muziek-geschiedenis en de esthetica. Dat betekende de start van een enorme activiteit met series van voordrachten met muziekuitvoeringen en nota’s over muziekgeschiedenis, toneel en dans in Mechelen. Zijn jarenlange opzoekingen in het stadsarchief werden in 1927 bekroond met de vondst van het onbetwistbare bewijs dat de componist Ludwig van Beethoven van Mechelse afkomst was. Zijn genealogische opzoekingen over de familie Van Beethoven leidde tot de publicatie in 1928 van: Les ancêtres flamands de Beethoven. Dit onderwerp bleef hem begeesteren tot aan het einde van zijn leven. In 1934 werd Raymond van Aerde tot stadsarchivaris aangesteld.

 

De laatste, maar niet de minste, persoonlijkheid die ik in de herinnering wil brengen is Henry Joosen. Hij was doctor in de wijsbegeerte en letteren, afd. geschiedenis. Hij was vele jaren leraar geschiedenis aan het Koninklijk Atheneum ‘Pitzemburg’. Hij was ononderbroken lid van de Kring van 1932 tot aan zijn overlijden in 1997, d.w.z. gedurende 65 jaar! Van 1934 tot 1966 was hij er secretaris en van 1966 tot 1981 voorzitter van, nadien erevoorzitter, m.a.w. gedurende 47 jaar nam Henry Joosen er een belangrijke bestuursfunctie waar. Hij was daarnaast Erebestuurslid van de Koninklijke Academie voor Oudheidkunde van België en Lid van de Commissie voor Geschiedenis en Volkskunde van de provincie Antwerpen. Henry Joosen scheef heel wat bijdragen over de Mechelse geschiedenis, voornamelijk over het ambachtswezen, de oudste stadsrekening, de lakennijverheid, enz. Ook het Mechels monumentaal patrimonium lag hem nauw aan het hart. Zo was hij o.m. vele jaren actief lid van de Stedelijke Commissie voor Monumentenzorg. De roots van de Stedelijke Commissie voor Monumentenzorg lag in onze Kring. Inderdaad, de toenemende bezorgdheid voor het gemeenschappelijk erfgoed, leidden, in 1968 tot de instelling, in de schoot van de Kring, van een Commissie voor het Mechels cultureel patrimonium. Haar eerste en dringende taak bestond in het opmaken van een inventaris van ca. 1.800 monumenten en gevels die een bepaalde historische en documentaire waarde vertoonden. Het ontstaan van deze commissie bespoedigde de oprichting van de Stedelijke Commissie voor Monumentenzorg. Tot op de dag van vandaag zijn drie leden van onze Kring hierin afgevaardigd. Henry Joosen was bovenal een bevlogen leraar geschiedenis: iedereen die van hem onderricht heeft gekregen, denkt met respect terug aan zijn lessen. Velen van zijn leerlingen kregen door hem ‘de microbe te pakken’ en verdiepten zich later ook in de studie van de geschiedenis. Onder hen, Marcel Kocken, die mede-bestuurslid is van onze kring. Henry Joosen had tijdens zijn leven een mooie collectie Mechelse oudheden opgebouwd: Mechelse beeldjes, Mechelse albasten, oude boeken, een unieke Mechelse vijzel e.d.m. Bij testament liet hij deze zeldzame antiquiteiten na aan de Mechelse Stedelijke Musea met de uitdrukkelijke wens dat deze voorwerpen tentoongesteld zouden worden opdat alle Mechelaars, en uiteraard alle museabezoekers, ervan zouden kunnen genieten. Op deze wijze droeg dr. Henry Joosen, bij wie de geschiedenis in het algemeen en die van Mechelen in het bijzonder als een Leitmotiv mee zijn leven bepaalde, in belangrijke mate bij tot de verrijking van het kunstpatrimonium van de stad Mechelen.

 

De neerslag van die 125 jaar gedreven zoeken in het verhaal van onze stad, is terug te vinden in de Handelingen van onze Kring. De volledige reeks kan men consulteren in de leeszaal van het Stadsarchief. Die reeks heeft inmiddels een lengte van ca. 2,50 meter. Dat is een reus! Dat zijn duizenden bladzijden die het verhaal van onze stad ontsluiten op het vlak van bouwgeschiedenis, architectuur, muziek, archeologie, poëzie, wetenschap, noem maar op. Ook dit jaar zullen we een lijvig jaarboek kunnen presenteren.

Doorheen de tijd is onze Kring geëvolueerd tot een heel actief en creatief genootschap, dat de 21ste eeuw met enthousiasme is binnengestapt. De pioniers van onze Kring in 1886 moeten visionair geweest zijn. Bij de stichting hadden zij immers de kenspreuk bedacht, die de Kring doorheen de jaren bleef voor ogen houden: “Van dit tot beter”. Kan men zich vandaag de dag een betere managementsvisie bedenken? Niet hoe langer, hoe meer – en dus snel, vlak, goedkoop, kennis die afglijdt naar informatie -, maar beter, duurzaamheid, degelijkheid... een visie die men nu pas ontdekt, nu we - om de socioloog Dirk Geldhof te parafraseren - aan de grenzen zijn gekomen van onze economische en ecologische mogelijkheden.

De Kring heeft in haar 125-jarig bestaan vaak op de bres gestaan voor het behoud van het patrimonium van de Stad. Zo heeft zij in de jaren ’60 de Brusselsepoort van de afbraak gered. De biografische schetsen van enkele voormalige bestuursleden illustreren dat engagement. Het staat ook verankerd in onze statuten: de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen heeft tot doel “de studie van de lokale geschiedenis, kunstgeschiedenis, literatuur en volkskunde te bevorderen; publicaties te verzorgen; boekwerken, tijdschriften en ander studiemateriaal te verzamelen; zorg te dragen voor het geschiedkundig, kunsthistorisch, archeologisch en volkskundig patrimonium en erfgoed van Mechelen en te ijveren voor het behoud of de herstelling ervan.” (art. 3 van de statuten). De studie en het behoud van het patrimonium van de Stad maakt dus het doel uit van onze vereniging. We doen dit op verschillende wijzen:

- via maandelijkse lezingen en rondleidingen;
- via wetenschappelijke publicaties in de Handelingen, het jaarboek van de Kring, en via sprokkelingen in het driemaandelijkse Mededelingenblad en op onze website;
- via het zelf inrichten of mede organiseren van colloquia, congressen en lezingenreeksen;
- en last but not least via onze vertegenwoordigers in de Commissie voor het Mechels Cultureel Patrimonium.

Stenen in de ruiten hebben we nooit gegooid, want dit is niet onze stijl. Het gooien van stenen in de Mechelse kikkerpoel hebben we daarentegen nooit geschuwd. Kritisch en onafhankelijk, steeds beschaafd en liefst erudiet, met open geest en steeds tot samenwerking bereid, dàt is de wijze waarop we onze doelstellingen willen realiseren. Alleen als het moet, in synergie met anderen als het kan, maar steeds gericht op een positief resultaat. Van dit tot beter...


François van der Jeught
Secretaris

 

Voor deze bijdrage werd met instemming van de auteur, waarvoor onze oprechte dank, geput uit:
F. WOLLEBRANTS, “Van dit tot beter”. De geschiedenis van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen (1886-1914), onuitgeg. Licentiaatsverhandeling, KULeuven, 1982 en de
Toespraak door François Wollebrants in de brochure van de eeuwfeestviering van de KKOLKM, 1886-1986, Mechelen, 1897, p. 7-12.

Deze bijdrage verscheen in het Mededelingenblad, jg. 42, nr. 2, april-mei-juni 2011, p. 9-17.

 



Bookmark deze website 
Bookmark deze pagina